De
kleine wereld achter een suikerzakje (2)
Op zolder kwam ik een oud
suikerzakjesalbum tegen en kreeg een idee.
Zo’n suikerzakje is een stille getuige
van een voorbijgegane wereld. Als ik nu eens beelden die dit bij mij oproept
vastleg, een serie van die zakjes scan en in blog-posts verwerk. Zo gezegd, zo
gedaan.
In de tweede helft van de jaren
vijftig bezochten mijn ouders met hun jonge gezin af en toe café-restaurant De
Nachtegaal. Deze uitspanning bevond zich even buiten de bebouwde kom van
Noordwijk-Binnen aan de weg naar Noordwijkerhout. Wij, kinderen, gingen er
graag heen, omdat er een ruime, qua toestellen gevarieerde speeltuin was. De
speeltuin werd beheerst door een grote, gevaarlijke gezinsschommel, die heel
traag op gang kwam, maar eenmaal in beweging veel kracht van volwassenen vergde
om hem weer tot stilstand te kunnen brengen. We hadden er een abonnement op
(gelukkig) kleine ongevallen: altijd was er wel één van de kinderen die een
oplawaai van een verdwaalde schommel kreeg of van de wip afkukelde.
Rond het gebouw stonden een paar
paaltjes met bijzondere kijkkastjes, die hoogst-waarschijnlijk nog van voor de
oorlog dateerden. Als je er een stuiver indeed en een slinger aan een hendeltje
gaf, kon je naar een superkort filmpje van Charlie Chaplin kijken. De rolprent
was een waaier van fotootjes, opeenvolgende ‘stills’ uit een film zouden we
tegenwoordig zeggen, die snel achter elkaar naar beneden vielen, wat de indruk
van bewegend beeld gaf. In feite kenden we dit effect al. Als je op een klein
notablokje, in het midden van elke blaadje, aan de onderkant hetzelfde
gezichtje tekende met geleidelijk wisselende gezichtsuitdrukking en de blaadjes
tussen duim en wijsvinger snel weg liet lopen, had je je eigen
tekenfilmpje.
’s Zomers zaten we bij De
Nachtegaal, geplaagd door wespen, op het immer stoffige terras en dronk mijn
vader er een glas jus d’orange. Hij kon absoluut niet tegen alcohol; hij werd
al wankel ter been als hij een leeg bierglas zag staan. Mijn moeder genoot van
een vruchtensorbet dat in een drinkglas werd geserveerd met een rietje en lange
lepel. Volgens mij zaten er gewoon een paar schepjes cocktail van Del Monte en
een scheutje limonadesiroop in het ijs. De kinderijsjes waren getooid met
fragiele parasolletjes; je ziet ze tegenwoordig ook nog wel. Net als kinderen
van nu, namen we ze na afloop mee naar huis. Ze gingen dikwijls al stuk in de
auto. Dit kwam doordat het parasolletje uit verveling te vaak en te hard in- en
uitgeklapt werd.
Uit het archief van de Leidse
kranten
Voor de oorlog was De Nachtegaal al
een bekende thee- en speeltuin. Volgens de overlevering zou er op die plek al
in de negende eeuw een pleisterplaats zijn geweest.
Van 1952 tot 1967 werd de
Nachtegaal uitgebaat door de familie Geerlings. De heer C.P. Geerlings was
tevens eigenaar. Einde 1967 deed de oude heer Geerlings het beheer van de horecagelegenheid
over aan de firma Heineken, die er tot 1981 diverse zetbazen plaatste.
In die periode ging het aanzien van
de Nachtegaal achteruit. Het dieptepunt kwam in het najaar van 1981, toen er
een schietpartij op het etablissement plaatsvond. Twee maanden later, in
december 1981 werd het nog erger. Er was een felle uitslaande
brand die het café in de as legde. Na de brand zegde Heineken het contract op.Vier
jaar lang kon men vanaf de openbare weg de geblakerde bouwval zien staan, tot
in 1985 zoon
Kees van de familie Geerlings de Nachtegaal enigermate in oude glorie
herstelde. De formule van het horecabedrijf werd aangepast. Er kwam geen
speeltuin, omdat dat geen ‘trekker’ meer was. Het restaurant kwam ook niet meer
terug. Binnen waren vijftig zitplaatsen en een biljart. De nieuwe Nachtegaal had
vooral de functie van bar-discogelegenheid.
Regelmatig traden er ook bands op en vonden er kleine
toneelvoorstellingen plaats. Uiteindelijk bleek het niet mogelijk de zaak
draaiende te houden, gezien de concurrentie door moderner horecazaken. In het
najaar van 1999 houdt de Nachtegaal, die vele eeuwen pleisterplaats voor dorstige
reizigers was geweest, op te bestaan.